‘Mag ik het huidskleur potlood?’, vroeg Rynn tijdens een van onze tekensessies. Verbaasd keek ik op. Het was niet de eerste keer dat ik het hoorde. Als kind had ik immers ook dezelfde term gebruikt. Maar toen was de roep om representatie, inclusiviteit en diversiteit bijlange niet zo luid als nu. ‘Welke kleur is dat?’, vroeg ik gespannen en voelde mijn hartslag versnellen toen hij greep naar een zalmroze kleurpotlood.
‘Shit!’, weergalmde het door mijn hoofd. Maar ik herpakte snel en vroeg waarom hij die kleur ‘huidskleur’ noemde.
‘Gewoon’, zei hij nonchalant. Ik pakte een bruin potlood op, hield hem omhoog alsof ik de olympische fakkel vasthad: ‘Dit is ook een huidskleur’.
Rynn rolde dramatisch met zijn ogen, zoals een kind dat zijn moeder zat is alleen kan: ‘Nee mamaaaa, dat is gewoon bruin’.
Hier zat ik dan. Zijn mama met een donkerbruine huidskleur en ik werd afgewimpeld als ‘gewoon bruin’. Niet specialer dan rood, groen, blauw en zeker niet dat zalmroze potlood. Ik vroeg me af als mijn vrolijk ventje zichzelf ook zo gemakkelijk wegcijferde, aangezien hij ook niet bepaald een zalmroze huidje heeft. Er volgden enkele minuten uitleg over de verschillende huidskleuren, maar mijn woorden leken niet te ‘plakken’.
Als geroepen zag ik een instagramstory van @deklasvaneva, waarin zij kleurpotloden met verschillende huidstinten aanraadde. Binnen twee dagen zat een set tussen ons tekengerief. Het gesprek over verschillende huidstinten en kleurpotloden werd opnieuw gevoerd. Intussen werden de potloden gebruikt voor een tekening van ons klein gezinnetje, een ieder met een ander tint. Hij snapte het maar ik leerde ook iets belangrijk bij, namelijk dat wij meer met onze kinderen moeten praten over diversiteit. Het is niet voldoende om simpelweg te zeggen ‘wij zijn allemaal anders en dat is ok’. Maar het is net zo belangrijk dat kinderen zichzelf terug zijn. In boeken, puzzels, films of op z’n minst in een doos van kleurpotloden.